ARTICLE
21 April 2025

Wel inhouden maar niet afdragen van pensioenpremies leidt tot aansprakelijkheid van stichtingsbestuurders

B
Buren

Contributor

BUREN is an independent international firm of lawyers, notaries, and tax advisers with offices in Amsterdam, Beijing, The Hague, Luxembourg, and Shanghai. We provide full-service, multidisciplinary support, helping national and international clients expand, innovate, or restructure their businesses through our offices, country desks, and global network of partners.
De werknemers van Vlabio kwamen vanuit Cordaan, waar zij een pensioenregeling hadden bij Pensioenfonds Zorg & Welzijn. In hun arbeidsovereenkomsten stond dat de werkgever "zorg zou dragen voor een pensioen".
Netherlands Employment and HR

Op 12 februari 2025 (ECLI:NL:RBGEL:2025:1351) heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van bestuurders bij het faillissement van een stichting. De rechtbank oordeelde dat de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het boedeltekort, op basis van de artikelen 2:138 en 2:300a BW. Hierbij werd een voorschot toegewezen van €100.000,- en de zaak verwezen naar de schadestaatprocedure voor verdere afhandeling. Meestal zien we bestuurdersaansprakelijkheid vooral bij faillissementen van vennootschappen (zoals een BV of NV) voorkomen. In deze zaak past de rechtbank echter de regels van bestuurdersaansprakelijkheid toe op een stichting.

Feiten

Stichting Dienstverlening Serviceflats (SDS) is een stichting opgericht met als doel het verlenen van diensten aan serviceflats. Gedaagde 1 was bestuurder van SDS.

In 2012 sloot SDS een contract met Woningstichting Stadgenoot (Stadgenoot) om receptie- en alarmeringsdiensten te verzorgen in een wooncentrum. Voorheen werden deze werkzaamheden door Stichting Cordaan Thuiszorg (Cordaan) uitgevoerd. SDS nam het personeel van Cordaan over en bracht hen onder in de Stichting Vlabio (Vlabio). Gedaagde 1 was vanaf de oprichting in 2011 bestuurder van Stichting Vlabio. Vanaf 2014 trad ook gedaagde 2 toe als bestuurder van Vlabio. SDS factureerde Stadgenoot voor de diensten en maakte betalingen over aan Vlabio.

De werknemers van Vlabio kwamen vanuit Cordaan, waar zij een pensioenregeling hadden bij Pensioenfonds Zorg & Welzijn. In hun arbeidsovereenkomsten stond dat de werkgever "zorg zou dragen voor een pensioen". Vlabio heeft van 2012 tot 2019 pensioenpremies ingehouden op de lonen van werknemers. Deze pensioenpremies zijn echter nooit afgedragen aan een pensioenfonds. De werknemers ontdekten dit rond 2017 en zijn hierna rechtszaken gestart tegen SDS en Vlabio. Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde in hoger beroep dat SDS en Vlabio hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schade van de werknemers (ECLI:NL:GHAMS:2021:909).

Uiteindelijk kon Vlabio haar verplichtingen niet meer nakomen. Op 16 november 2021 werd Vlabio failliet verklaard.

De curator van Vlabio vordert (primair) dat gedaagde 1 en gedaagde 2 op grond van artikel 2:300a BW jo. artikel 2:138 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het boedeltekort. De curator vordert hierbij een hoofdelijke veroordeling tot betaling van een voorschot van € 210.000. De curator vordert subsidiair dat gedaagden aansprakelijk zijn op grond van artikel 2:9 BW en meer subsidiair dat zij onrechtmatig gehandeld hebben op grond van artikel 6:162 BW.

Toepassing artikel 2:300a jo. artikel 2:138 BW

De aansprakelijkheid van bestuurders in het faillissement van een stichting is geregeld in artikel 2:300a en artikel 2:138 BW. Artikel 2:300a BW verklaart artikel 2:138 BW van overeenkomstige toepassing op stichtingen, in ieder geval voor zover het lid 1 en de leden 3 tot en met 10 betreft.

Voor bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 2:138 lid 1 BW is nodig dat (a) het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en (b) aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Ingevolge het zesde lid van artikel 2:138 BW dient hierbij slechts onbehoorlijke taakvervulling in de drie jaren voorafgaande aan het faillissement in ogenschouw te worden genomen. Wanneer aan de beide in lid 1 genoemde voorwaarden is voldaan, is iedere bestuurder in beginsel hoofdelijk aansprakelijk voor het boedeltekort in het faillissement van de stichting. Dit is slechts anders als een bestuurder stelt, en zo nodig bewijst, dat de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur niet aan hem te wijten is en dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden (art. 2:138 lid 3 BW).

Hoofdelijke aansprakelijkheid voor het boedeltekort

Volgens vaste jurisprudentie is van (a) kennelijk onbehoorlijke taakvervulling sprake, wanneer geen redelijk denkend bestuurder – onder dezelfde omstandigheden – hetzelfde zou hebben gehandeld. Dit is een zware toerekeningsmaatstaf. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden van dit geval maken dat het bestuur van Vlabio zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld.

Het bestuur van Vlabio heeft immers nagelaten – ondanks een expliciete contractuele verplichting daartoe in de arbeidsovereenkomsten – zorg te dragen voor het pensioen van haar werknemers. Bovendien was Vlabio hierover al in 2017 in rechte aangesproken door haar werknemers. Daar komt bij dat op het salaris van de werknemers wel pensioenpremies zijn ingehouden maar deze niet zijn afgedragen, ook in de periode tussen november 2018 en november 2021 (de driejaarsperiode ingevolge art. 2:138 lid 6 BW). De rechtbank acht het verwijtbaar dat de ontvangen pensioenpremies niet apart op een bankrekening zijn gezet, maar zijn verbruikt in de bedrijfsvoering van Vlabio. Geen redelijk denkend bestuurder zou in deze omstandigheden hetzelfde hebben gehandeld, aldus de rechtbank. Het bestuur van Vlabio heeft zijn taak kennelijk onbehoorlijk vervuld.

Het tweede vereiste dat artikel 2:138 lid 1 BW aan bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement stelt, is minder streng dan het eerste vereiste. Voldoende is dat (b) aannemelijk is dat de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling in belangrijke mate heeft bijgedragen aan het faillissement. De kennelijk onbehoorlijke taakvervulling hoeft niet de enige oorzaak van het faillissement te zijn. Het bestuur van Vlabio heeft erkend dat de pensioenvordering van de werknemers ertoe hebben geleid dat Vlabio niet meer aan haar verplichtingen kon voldoen. Deze werknemers vormden bij aanvraag van het faillissement ook de grootste crediteurenpost op de balans. Aangezien de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur van Vlabio tot de genoemde vorderingen van de werknemers heeft geleid, acht de rechtbank het aannemelijk dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is.

Het bestuur doet nog een beroep op disculpatie op grond van artikel 2:138 lid 3 BW. Het bestuur meent dat zij niet betrokken waren bij de administratie of afhandeling van de pensioenafdrachten, omdat dit door een administratieve dienst werd verzorgd. Dit beroep slaagt niet. Beide gedaagden zijn volgens de rechtbank hoofdelijk aansprakelijk voor het boedeltekort.

De omvang van het boedeltekort moet nog worden vastgesteld in een schadestaatprocedure. Desondanks oordeelt de rechtbank dat de bestuurders direct een voorschot van €100.000,- moeten voldoen.

Nu de primaire vordering van de curator wordt toegewezen, bestaat geen belang meer bij de beoordeling van de overige vorderingen.

Uitvoerbaar bij voorraad

De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit houdt in dat de betalingsverplichtingen direct afdwingbaar zijn, ongeacht een eventueel hoger beroep. De rechtbank oordeelt dat het belang van de curator zwaarder weegt dan het door de bestuurders gestelde restitutierisico. De bestuurders hebben volgens de rechtbank het restitutierisico onvoldoende concreet onderbouwd.

Slot

De rechtbank beoordeelt het handelen van de bestuurders streng. Een interessant aspect is dat de rechtbank de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, ondanks het door de bestuurders gestelde restitutierisico. De rechtbank motiveerde dit door te stellen dat het belang van de curator zwaarder weegt, mede omdat het restitutierisico onvoldoende was geconcretiseerd. Dit heeft tot gevolg dat de bestuurders direct een voorschot van €100.000,- moeten voldoen. Deze uitspraak benadrukt dan ook het belang van een concreet en onderbouwd restitutierisico in procedures over uitvoerbaarheid bij voorraad.

Deze tekst verscheen eerder als blog op Herstructurering & Recovery Online (HERO), HERO, Ruud Brunninkhuis en Hannah de Waard 2025 / B-022, https://www.online-hero.nl/art/5167/wel-inhouden-maar-niet-afdragen-van-pensioenpremies-leidt-tot-aansprakelijkheid-van-stichtingsbestuurders

The content of this article is intended to provide a general guide to the subject matter. Specialist advice should be sought about your specific circumstances.

Mondaq uses cookies on this website. By using our website you agree to our use of cookies as set out in our Privacy Policy.

Learn More